De JR van de streek

 


 

Max J. Molovich zei eens: "Maar, Oud Zeikwijf, begrijp ik nu dat je vader een in Suriname werkzame Brabander is?"

Afgezien van het feit dat mijn vader noch een Brabander noch in Suriname werkzaam is, Molovich did hit the nail. Mijn vader zou inderdaad van het kaliber van een in Suriname werkzame Brabander kunnen zijn, als ik me daar tenminste een voorstelling van kon maken. Laten we het erop houden dat het idee van mijn vader als een in Suriname werkzame Brabander een goede vergelijking in een parallele universum  zou kunnen zijn.

Mijn vader.

Eerst haatte ik hem. Hij was dwaas en wreed, en bracht mij constant in verlegenheid. Derde generatie immigrant uit het (destijds) straatarme Italië, hij had zijn wereldbeeld vastgehaakt aan de mores van de verlaten cultuur van zijn grootouders van moeders kant. Dat zijn eigen moeder die strakke wetten bij haar eerste kus met een jonge Fransman voorgoed overboord had gegooid (een instelling waaraan mijn vader - en per proxi ik, obviously - zijn bestaan te danken had) heeft nooit echt voet gevat in de klei van zijn wezen. Hij was een Italiaan en derhalve gerechtigd tot fallocratisch gedrag.

Nadat ik uit zijn macht was gevlogen bekeek ik hem weer eens, vanuit de veilige afstand van pakweg 25 jaar en 1300 km, en vond hem opeens:
-reuze komisch
-in alles op mij lijkend.

"Geen ramp" zult u roepen, "dat heb ik ook." Maar dan bent u een man. De normale gang van zaken zou zijn dat ik op mijn moeder leek. Maar helaas. Mijn moeder, een voormalige lookalike van Catherine Deneuve, schrijdt door het leven met ijzige kalmte, chique smaak, puik arbeidsethos en degelijke waarden en normen. En ik ben een wandelende kopie van mijn pa.

Ik heb zijn bouwvakkersschouders, zijn grote kop, zijn werkhouding (reuze leuk een baan, maar idiote tijd- en geldverslindende hobbies zijn het belangrijkste in het leven), zijn aandachtszucht in gezelschap, zijn gulzigheid (en zijn embonpoint), zijn humor, zijn onconventionaliteit, zijn roekeloosheid, zijn despotisme. Kleine dikke grappige führers zijn we, mijn vader en ik.


Hij presteerde het om een keer te zeggen, tot grote hilariteit van mijn zussen en mijn moeder, want een grotere brok machodom kun je eenvoudig niet vinden op deze aardkloot: "Eigenlijk ben ik best homo in mijn smaak”
Ik zei: " Wat bedoel je?"
"Nou ik hou van zingen, en dansen, en van gouden juwelen, en van mooie dingen…"
"Man! Je bent net een Surinamer! Dat komt omdat je uit het Zuiden komt!"
Dat, en de hoge plateauzolen, het gepermanenteerd gitzwart haar en de gouden oorbel, was het minst rare aan hem. Onnavolgbaar bezig, hij werd de JR van de streek genoemd, voornamelijk omdat hij schandelijk veel geld wist te vedienen, en te verbrassen. Hij hield er ontelbare maîtresses op na. Wij zijn vier dochters zullen geheel niet verbaasd kijken als op de langste dag we toch niet de enige erfgenamen blijken te zijn.

Hij heeft mijn jeugd gekleurd met krankzinnige avonturen. Zo had hij als kind een obsessie met Het Onneembare Fort. Zijn schoolschriftjes waren volgeklad met tekeningen van kastelen omringd door brede sloten en ingewikkelde ondergrondse gangenstelsels. Toen mijn vader achter in de dertig was liet hij een huis voor zijn gezin bovenop een verlaten steenkoolterp bouwen. Het eerste wat hij daarbij deed was een meer graven, waar in het midden een eiland zou verrijzen, waarin, het sprak vanzelf, het ondergrondse gangenstelsel zou uitkomen. Dat projekt mislukte: weken heeft een tuinslang water in de put gepompt, die deprimerend leeg bleef. Mensen in de bergen gaan niet zo vernuftig met water om als Nederlanders. Er was geen Nederlandse boer in de omgeving om mijn vader op de hoogte te brengen van het bestaan van zoiets als vijverfolie. Hij had de grond ingesmeerd met een of andere wit kleipoeder, waar het water brutaal doorheen sijpelde, recht naar het centrum van de aarde.

Een ander wezen was misschien bij de pakken gaan neerzitten, zo niet mijn vader. Die had belangrijkere dingen te doen. Hij moest immers gestalte geven aan Het Onneembare Fort - begrijpelijk voor het uitgroeisel van een kind van 8 dat zijn vader op een koude winterochtend voorgoed uit de warme schoot van het gezin zag weggegrist worden door de Gestapo. Hij liet van de poel een zwembad maken en greep naar het volgende onderdeel. De keurige architekt uit de stad - eenmaal 's avonds bij Claudette thuis gekomen - a dû se tordre de rire nadat mijn vader hem zijn bouwtekening had laten zien van het ondergrondse gangenstelsel dat hij voor onder het te bouwen huis in petto had. "Want als de vijand ons omsingelt dan moeten we er beneden de terp weer uit kunnen komen." Dàt onderdeel van het masterplan is wèl afgerond.

Net als de landingsbaan voor helikopters, èn de landingsbaan voor propellorvliegtuigen.

Allebei gelukt, en ik gebruik genomen. Dat was het onderdeel: vluchten door de lucht. Al overdrijf ik een beetje, want daar ging het hem niet om: mijn vader hield gewoon van vliegen. Dat had hij weer geërfd van een verre voorouder, die zich totalloss had gevlogen met zelfgemakte vleugels, terwijl hij uit de hoogste toren van het kasteel het luchtledige in sprong. Mijn hele jeugd heeft mijn vader vliegtuigen bezeten. Het eerste was een vijfpersonen lekker ding met een Rolls Royce motor en monumentale skilatten onder de wielen, die ik, zodra ik de stuurknuppel kon vasthouden (dwz met een jaar of 8,9) in mijn eentje (mijn vader liet dan de zijne los) door de woeste pieken van de Alpen moest zien te sturen. Waarbij ik een paar levensbelangrijke lessen heb geleerd, zoals hoe door een pas te vliegen. Namelijk er nooit recht op af. Als je dat zou doen, dan zou je je te pletter tegen de wand slaan, door gevaarlijk opkomende windvlagen, de rabattants. Een tip die uitheemse piloten  blijkbaar niet kenden, gezien ze zich met de regelmaat van de klok kapot vlogen op de bergwanden. Je diende namelijk eerst recht op één van die twee bergen af te vliegen, in volle vaart, en dan net voor je dacht dat je ging crashen, de knuppel omgooien en zoef! diagonaal de pas in vliegen. Dat kunstje had ik volledig onder de knie, al was het moeilijkste dat ik op het moment suprême vooral niet naar de schattige marmotjes of kleine berggeitjes moest kijken, die ik opeens ingezoomd in het vizier kreeg.

Daarna heeft hij een oldtimer gekocht, zo'n Rode-Barongeval, rood, inderdaad, met van die vleugels bovenop hangend aan draadjes, en met rammelende ramen die er uit vielen als je de deur een beetje te hard dichtklapte.  Dat ding was van net na de eerste wereldoorlog zo oud, en als er eens een boutje ontbrak, dan moest de fabriek een machine ombouwen om dat te maken, want niets bestond meer van het benodigde type. En toch heeft mijn vader er onverdroten mee gevlogen, en ermee op gletsjers geland. Een paar keer hebben we de dood in de ogen gekeken, en ik kan u verzekeren dat, al was ik pas 15, het een reuzachtige manier van sterven zou zijn geweest.

Het kwam door de techniek van dat landen in berglandschappen.

In de bergen is platte ruimte schaars. Waar een vliegtuig op een normale baan enorm moet rollen wil hij zijn helse snelheid kwijt raken, in de bergen klimt hij liever een hellinkje op: dat remt lekker. Het gevaar bestaat uit het feit dat een helling ook een afgrond heeft, en dat je verdomd goed moet mikken, wil je met de juiste snelheid de top halen.  Te ver naar boven, dan ben je te snel, en vlieg je erover heen, te ver naar beneden, dan haal je de top niet, zak je achterover en glij je de afgrond in. We zaten ooit eens met ons vijven in de kokpit, mijn vader, mijn zus, mijn neef, mijn vriendin en ik. Dat was toen nog niet met de oldtimer, want die had maar twee zitplaatsen, een voor en een achter. Mijn vader bracht ons naar onze chalet waar we de schoolvakantie zouden doorbrengen. We waren in opperste stemming. Zongen uit volle borst. De zon scheen gekmakend op het besneeuwde landschap. De motor van het vliegtuig maakte een hels lawaai, maar dat was normaal. Daarom heeft het even geduurd tot we de woorden van mijn vader duidelijk konden verstaan: "Allemaal eruit en duwen."
En nog een minuut om de boodschap te laten doordringen. "Eruit en duwen? Zei die 'Eruit en duwen'? Bedoelt hij ons? Ik? Nu? Hier? Duwen wat? Dit enorm beest?"

Ondertussen had hij de plexiglas kleppen omhoog geklapt. Het was menens. Hij bleef aan het roer zitten, relaxed. Wij de vier pubers stapten uit, en na elkaar te hebben aangekeken met "WTF?" zijn we gaan duwen tegen de vleugels. Zo'n vliegtuig is enorm. Je werd naar achteren gepord door een kwaaie olifant die sneeuw om zich heen blies met een kabaal om de doden wakker te maken. Je dacht geen seconde dat je iets aanrichtte. Een eeuwigheid later gebeurde er iets: we gingen niet meer achteruit, we begonnen weer te klimmen. We renden, steeds harder, en opeens... los! De sputterende kolos had zich ontworsteld aan de zwaartekracht. Mijn vader bracht hem naar de top,  kwam daar tot stilte en gooide onze tassen eruit. Hij woof even met de hand en zoef! Weg was hij weer, terug naar huis.


Toen ik decennia later in Amsterdam trouwde, heeft hij de complete familie in een gehuurd vliegtuig gepropt en hoogstpersoonlijk (hij was toen al bejaard) de knuppel een laatste keer ter hand genomen om hier aanwezig te zijn.

Dat zijn maar grepen in een zee van voorbeelden. Skiën, dat deed mijn vader ook graag, en eveneens op gletsjers - hij was dan ook skileraar geweest. Varen, ook een hobby van hem: hij had een jacht in de Middelandse Zee, die hij van de Riviera naar Corsica bracht en terug. Dansen, en ook zingen in een gospelband, zwemmen (en brullen) als Johnny Weissmüller, zijn grote held... De lijst is te lang.

Ik heb hem dat allemaal op mijn eigen manier na gedaan. Maar hoe wat en wanneer, dat hebt u van mij te goed.



Dit stukje is verschenen op NURKS, Algemeen Wereldtijdschrift voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen.